Renaissance
In de Renaissance beeldde men het moment uit dat aan een gebeurtenis vooraf ging. In de Barok verkoos men later echter het meest dramatische moment van een gebeurtenis.
De periode tussen de 14e en de 16e eeuw begrijpt men vandaag als overgang van de middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd. Sinds de 19e eeuw bedoelt Renaissance de bewust hervatte oudere vormings- en kunsttraditie die men probeerde verder te ontwikkelen. De Renaissance vatte het gebeuren op als een ommekeer van vernietiging naar wording. Al de oudheid symboliseerde die ommekeer met de uit de as ‘herrijzende feniks’. In de Toscane ging het echter meer om een voortzetting van wat er al lang bestond dan om een ‘wedergeboorte’. Men drukte de persoonlijkheid uit en bevestigde onstuimig het leven. Het zinnelijke genot bevestigde wederom de seksualiteit. Hoewel vrouwen zich schoolden aan antieke vorming bleef, afgezien van enkele geleerde vrouwen, de geleerde dilettante het ideaal, niet de zelfstandig scheppende vrouw.
Het nieuwe levensgevoel uitte zich duidelijk in de beeldende kunsten, om te beginnen in de sculptuur. Eeuwenlang zal de ‘contrapposto’ het vrijstaand figuur bepalen. Het portret kwam op en donateurs van altaren groeiden op tot gelijke grotte als de heiligen. Het individu werd belangrijk en werd in perspectivische ruimte uitgebeeld.
Niet de herinnering aan antieke voorbeelden, maar het streven, alle fenomenen van de aardse werkelijkheid te pakken, opende de ogen voor de oudheid. Men bestudeerde de oudheid om de werkelijkheid te zien. Zo werd de mens de maat der dingen. De zuil werd het architectonische element dat het nauwste verwant is aan het menselijk lichaam. Architecten relateerden en berekenden elk bouwelement proportioneel aan zijn naaste elementen en het gehele gebouw. Proporties groeiden niet langer gotisch uit boven de mens, maar vonden een menselijk begrijpelijke maat. Men streefde naar regelmatige geometrische basisvormen, zoals halve bol en kubus. Men onderzocht projectieregels en systematiseerde het perspectief. Artistieke technieken gebruikte men toenemend soeverein en men doorwrocht thema's geestelijk.
Terwijl men in Italië direct ook de wetmatigheden van de verschijningen onderzocht, zoals perspectief en proporties, bleef de artistieke opname in het Noorden, in de ‘Lage landen’, vooreerst empirisch en intuïtief. Men streefde er naar correcte weergave van details en het geheel ontstond uit de som van de nauwkeurig geobserveerde en weergegeven bijzonderheden. De Renaissance werd de kunststroming van tot welvaart en zelfbewustzijn opgestegen burgers. In Nederland werd de ruimte een thema in de schilderkunst. Men stelde figuren in de ruimte zonder voor en achtergrond te scheiden. Het landschap werd een zelfstandig motief.
Het geestelijk fundament van de Renaissance werd het humanisme. Aristotelisme en de stolling van de bewuste verbinding tussen ervaring en denken werden voorgangers van de langzaam op gang komende Verlichting. De tijd van geografische ontdekkingsreizen was ook de tijd van educatieve reizen. Geleerden, kunstenaars, kooplui en handwerkslieden reisden naar Italië en lieten zich inspireren van nieuwe kennis, cultuur en smaak. Hoewel in het Noorden de handel opbloeide en belangrijke uitvindingen werden gedaan drukten religieuze, politieke en economische strijd de stemming. Naast de adel droeg nu ook het burgerdom steeds meer de stedelijke cultuur en leken traden naast geestelijken.