Amsterdamse Doopsgezinden in de 16e en 17e eeuw
Doopsgezinden werden sinds 1525 door heel Europa zwaar vervolgd, ook in Amsterdam. Volwassenen dopen was landsverraad. Er bestonden gewetens- noch geloofsvrijheid en kerk en staat waren nog niet gescheiden. Kerken en staten zagen hun eenheid bedreigd door ‘doperse ideeën’, die deels vooropliepen op de Verlichting. De chiliastische uitspattingen van 1535 in Münster en Amsterdam goten olie op het vuur. In 1558 schreef Menno Simons naar Amsterdam:
de haren op je hoofd zijn geteld;
dood is een deur naar een beter leven.
Exemplarisch was de executie van de Friese huisvrouw Anneken Hendriks. Zij werd in 1522 geboren en was sinds 1552 doopsgezind. Vervolgers identificeerden haar in oktober 1571. De weerstand van deze ongeletterde vrouw van een voor toen relatief hoge leeftijd ergerde de raad. Omdat ze haar medegelovigen niet verried moest de beul haar mond met buskruit vullen, haar aan een ladder vastbinden, door de stad dragen en op de brandstapel werpen. Dit werd op 10 november 1571 uitgevoerd. Amsterdam viel ‘diep terug in de middeleeuwen’ (Evenhuis 1965: 46) en werd ‘Moorddam’ (idem 75) genoemd. Op andere momenten en plaatsen vond men de ‘derde doop’ een passendere straf voor Doopsgezinden en men verdronk hen in water.
Nadat Amsterdam in 1578 de zijde van de prins van Oranje had verkozen gedoogde men er andersgelovigen. Wel werd de katholieke geestelijkheid verdreven en werden haar bezittingen geconfisqueerd. Wie elders om hun geloof en geweten vervolgd en verbannen werden waren nu welkom in de stad, zoals Iberische Joden en Vlaamse Doopsgezinden. Zij mochten echter geen functies in stadsbestuur en gildes waarnemen. Toegetrokken buitenlanders mochten hun geloof vrij uitoefenen, zoals Iberische Sefardim. Nederlanders echter behoorden over te gaan naar de toenmalige Gereformeerde Kerk. Wie hun geloof niet zichtbaar mochten uitoefenen bouwden schuilkerken die van buiten niet als kerken herkenbaar waren.
Vanaf 1581 genoten Doopsgezinden tolerantie. In het zelfde jaar nog bezochten afgevaardigden van 41 Doopsgezinde kerken een eerste conferentie. In de volgende decennia verenigde men met geleidelijke successen diverse Doopsgezinde richtingen. Na een opening voor het opkomende rationalisme echter splitste in 1664 de ‘Lammerenkrijg’ de gemeente in Amsterdam. De Lammisten werden benoemd naar een lam op de gevel van het gebouw waar ze samenkwamen. Zij propageerden de vrije wil en keurden vaste geloofsbelijdenissen af. Ook waren er spiritualistische en deïstische tendensen. De conservatieven stichtten een nieuwe gemeente. Omdat zij in een huis met een zonsymbool op de gevel bijeenkwamen, werden ze Zonnisten genoemd. Vooral plattelandsgemeenten sloten zich aan bij hun mening. Dit nieuwe conflict overdekte oudere conflicten tussen Waterlanders, Friezen, Hoogduitsers en Vlamingen. In 1735 stichtten de Lammisten een doopgezind theologisch seminaar. In 1801 sloten Lammisten en Zonnisten zich weer samen.
In de Gouden Eeuw werden sommige Doopsgezinde families door handel met waar en geld zeer welvarend. De Gouden Bocht aan de Amsterdammer grachtengordel en de Vechtstreek ten Noorden van Utrecht noemde men toen ‘Mennistenhemel’. Amsterdamse Doopsgezinden werden geleidelijk aan een macht waar men rekening mee hield. Zij deden veel voor armen in binnen- en buitenland.
De schilderijen Gerard van de Rijp en Gozewijn Centen herinneren aan de welvaart van sommige Doopsgezinden rond 1700. Ook getuigen zij van doopsgezind pluralisme en van de verschuiving van orthodoxie naar vrijzinnigheid, respectieve Verlichting. Compositie en symboliek van Gerard van de Rijp in zijn tuin herinneren eerder aan orthodoxie en die van Gozewijn Centen en zijn gezin eerder aan vrijzinnigheid en Verlichting.