Langs de straat
Langs de straat een heuvel,
negen zwaaien met de zeis.
Ooit een plek van moeders
werd een plek van de vader.
Geel en rood trekken het oog
omhoog boven het oude graf,
Kapellen en kerken en torens
stijgen moeders kamers uit.
Verering bleef op de plek bestaan.
Vroeger brachten wij
onze doden, as en beenderen.
Nu brengen wij
bloemen, geld en edele stenen.
Veilig bijeen in de aarde,
veilig voor kaken der dieren,
rusten vaders en moeders
stil, droog en koel.
En in het kapelletje boven hen
hangt na millennia nog,
aan een vruchtbare boom,
Haar maagdelijk geboren zoon,
omringd van Haar macht en sier:
Trossen druiven sappig
als uit Haar schoot.