De ontdekking van het onbewuste
Over het onbewuste was al geruime tijd vóór Freud sprake: Leibnitz voerde het begrip al in de filosofie in, Kant en Schelling hebben er iets over gezegd, en Carus heeft het als eerste tot een systeem uitgebouwd, nagevolgd door Ed. von Hartmann, in zijn belangrijke Philosophie des Unbewussten. De eerste medisch-psychologische theorie heeft met deze vooronderstellingen niets te maken, net zo min als met Nietzsche. Freuds theorie is een getrouwe weergave van zijn feitelijke ervaringen bij het onderzoek van de complexen. Maar aangezien die onderzoek bestaat uit een dialoog tussen twee mensen, moet bij het vormen van een opvatting niet alleen rekening worden gehouden met de complexen van de één, maar ook met de complexen van de ander. (Jung VW 1: 190)
Voorstellingen over een onbewust bereik bestonden al eeuwen lang en zij wijzen terug op Plato (428 - 348 v. Chr.). Toch pas de Weense neuroloog Sigmund Freud (1856 - 1939) onderzocht als eerste het onbewuste serieus en systematisch met wetenschappelijke methodes. Freud werd daarmee bekend als grondlegger van de psychoanalyse.
Immanuel Kant (1710 - 1772) sprak al van een ‘veld van donkere voorstellingen’. Ook andere schrijfvers en filosofen hadden een notie, voorgevoel of intuïtieve kennis van de existentie van een voor- of onbewuste dat het bewustzijn vooropgaat, van een gebied, dat een soort donker zielsachtergrond vormt tegenover een helder bewustzijn op de voorgrond (Hurwitz 1952: 124).
In zijn onderzoek van 1888 over ‘Hartmanns inductieve filosofie in het Chassidisme’ wees Ahron Marcus (1843 - 1916) op voorstellingen in het Jodendom die benaderden, wat de psychologie later als het ‘voor-‘ en ‘onbewuste’ zou definiëren. Marcus vertaalde de begrippen ‘kadmut ha'sechel’ en ‘sechel ha'neelam’ van de chassidische Rabbi Schneur Salman von Ladi (1743 - 1813) met ‘voorverstand’ en ‘onbewuste’. Marcus leunde daarbij mogelijk op Fichtes (1762 - 1814) idee van een ‘onbewuste regio’ en op Schellings (1775-1854) begrip van het ‘voorbewuste’. Gerschom Sholem (1897 - 1982), professor voor joodse mystiek aan de Hebreeuwse universiteit te Jeruzalem, toonde echter aan, dat al Rabbi Dov Bär von Meseritsch (1710 - 1772) genoemde begrippen gebruikte (123).
De chassidische beweging was erfgenaam van de middeleeuwse joodse mystiek, de kabbala. Voorstellingen van de kabbala cirkelden rond god, mens, ziel en hun onderlinge relaties. Chassidische noties van het onbewuste lijken dan ook niet toevallig. Ongeveer sinds het midden van de achttiende eeuw condenseerden deze vage intuïtie en speculaties van mystiek en filosofie en voerden tot de eigenlijk wetenschappelijke ‘ontdekking’ van het onbewuste (125).
De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en de ‘ontdekking van het onbewuste’ relativeerden de idealen van de Verlichting voorgoed, concludeert de Brockhaus encyclopedie (1992).
- 100 jaar Rijpenhofje
- Het Rijpenhofje
- Schilderijen
- Waardering
- Gerard van de Rijp in zijn tuin
- Het spirituele hof
- Het beminde hof
- Het analytische hof
- Appels en peren vergelijken
- Alchemie, Chassidisme en tuinkunst
- Jungiaanse en symbolische psychologie
- Van de Rijps tuinkunst als onbewuste expressie
- De hogere én de lagere mens
- Een momentopname van innerlijke rijping
- Vier, drie, twee en één in het tuinportret
- Onvermoeide fascinatie
- Een leven lang
- Conclusie en wens
- Gozewijn Centen en zijn gezin
- Schilderijen
- Het Rijpenhofje in 1982
- Reglement voor het Rijpen Hofje 1837
- Vier eeuwen hofjes in Amsterdam
- Dank
- Bronnen