Onbewuste herinnering
Wellicht onder meer om mijn intellectuele en wetenschappelijke eenzijdigheid in de jaren negentig verraste mijn artistieke neiging en het onbewuste me omtrent de millenniumwisseling met een reeks voor mij ongewone dromen en visionen die mijn interesse voor de prehistorie aanwakkerden.
De beelden die ik toen zag verwezen, gemeten aan een mensenleven, naar lang, lang vervlogen tijden. Zij echter herleefden, volstrekt ongezocht en onverwacht, in mijn beleving en begonnen mij bezig te houden. Eerst vatte ik de beelden religieus op, zo overweldigend levendig waren zij. Echter had ik te veel ervaring met kerken en theologie, om het bij religieuze interpretaties te kunnen laten en me een ‘profeet’ te wanen. De dromen en visioenen waren van mij en ik begreep, dat ik moest uitzoeken wat zij voor mij betekenen. Dit leidde me als van zelf de analytische psychologie van Carl Gustav Jung in. Wat ik op mijn zoektocht naar de betekenis van deze beelden voor mij vond, zou heel misschien ook betekenis voor anderen kunnen hebben.
Essentieel in de hele reeks visioenen en dromen bleken één initiërend visioen van het voorjaar en één droom van de zomer van 2000. Zij handelden van wat sommigen het ‘drievoudig principe van het vrouwelijke’, of de drie verschijningsvormen van het vrouwelijke noemen. Zoals het bijvoorbeeld op fresco’s in tempels op Knossos werd uitgebeeld.
Om het visioen en de droom aan de lezer indien mogelijk begrijpelijker te maken verwijs ik al vertellend naar referenties, die ik pas in de jaren daarna herontdekte en vond. Het visioen en de droom zelf kwamen ‘puur’, zonder tussenkomst van bemiddelende kennis en analyserend en interpreterend intellect. De visioenen en dromen kwamen als een intuïtie, die er op eens is, zonder dat men meteen kan zeggen van waar en waarom. Daarna pas gaat men rationaliseren en gedachtenwegen zoeken en uitleggen, om de intuïtie te kaderen binnen wat men kent en begrijpt. Of indien men haar niet kan plaatsen, kan men nieuwe kennis en paradigmata zoeken waarin de plaatsing mogelijk wordt.
Eerst probeerde ik, het drievoudig visioen en de drievoudige droom van het vrouwelijke religieus te begrijpen. Tot dat een collega-therapeut mij op het werk van de wellicht meest innovatieve leerling van Carl Gustav Jung, op Erich Neumann attendeerde. Ik begon te begrijpen, dat ik een ervaring van collectieve archetypen van de mensheid had, die in het collectieve onbewuste verankerd zijn en autonoom werken. Dit verklaart de aan Rudolf Otto’s ‘numineuze’ religieuze ervaring gelijkende intensiteit van het visioen en de droom.
Onderzoek en werk van Neumann verwezen me ver terug in een tijd voor het huidige patriarchaat, op een tijd van een Matriarchaat, zoals het wellicht het langst voort bestond op Knossos, en zoals het onder meer Bachofen, Gimbutas, Neumann en Kokoschka voor ogen stond. Dit matriarchaat bestond veel langer dan het huidige patriarchaat. Ik begon te begrijpen, dat dit matriarchaat alsnog in mijn onbewuste, dat ik met heel de mensheid deel, aanwezig is, zij het nu, bij wijze van spreken, in mijn genen en / of zelfs non-spatiaal. Ik begon opnieuw na te denken en te lezen over vrouwelijkheid, om mijn mannelijkheid ook in het licht van vrouwelijke archetypen te begrijpen, te zien en te definiëren. Het beeld van een zaaier kwam op. Ik zag me zelf door een verse, donkere en vochtige ploegvoor lopen en een deel van het zaad, dat ik van haar, de aarde, gekregen had, in haar terug te zaaien. Zo gezien betekent man-zijn ook, bewust van de aarde te ontvangen en bewust weer terug te geven aan haar; ook om in leven te kunnen blijven. (Neumann 1975, 1978, 2003, 2004b; Gimbutas 2001, 2001a, 2007; e. a.).