Een drievoudige droom
In de zomer van 2000 was ik dan in Cornwall. Daar had ik een ‘drievoudige’ droom.
Eerst zag ik een grote, hoge ‘jongvrouwelijke’ rotsformatie uit de zee oprijzen. Het zag er uit als een schiereiland op Cornwall, links lag de zee, rechts het vaste land. Dan zag ik de rots- of sedimentlagen zich plooiden als waren zij deeg. Bewegingen, die anders duizenden of miljoenen jaren duren liepen in enkele oogwenken af. Tussen de lagen van gesteente zag ik kristalhelder water.
Vervolgens stond ik in de duinen op de zandige heide ten Noordoosten van Gwithian Towans, waar ik in mijn eentje een sjamaans ritueel met een arend veer hield. Voor me, in de richting van de rivier Hayle, onderscheidde ik in het gras voor me een grote navel. Hij verraste me. Ik ging erheen en bekeek die navel aan mijn voeten. Toen voelde ik, hoe de grond onder mijn voeten ritmiek langzaam opsteeg en weer daalde. Het was als of de aarde onder mij ademde en ik op de buik van ‘moeder aarde’ stond.
Uiteindelijk zag ik in een schuine, steile grashelling voor me een ingang als tot een ‘fogou’, een dolmen of hunebed, een prehistorisch graf. De poort was van megalieten gemaakt. De grijze deurposten, links en rechts van de open ingang, en het latei, dat boven op de twee stijlen lag en hen verbond, bestonden elk uit één grote, ruwe steen. De ingang had geen drempel. Het gras op de helling, links en rechts en boven de ingang, was sappig groen en boven de helling straalde een heldere, blauwe hemel. De opening van de ingang echter was pikzwart, tot op eens een dun sliertje witte rook of damp van onder het latei omhoog kronkelde naar de hemel. In het volgende moment was de grafkamer vervuld van sterk wit licht, dat zelfs door de kieren om de stenen straalde.
Zo ver de drievoudige droom.